De beste klas van 2013

Module 07

BEST of 2013: Studio Vacant NL

Vakmanschap in de tussentijd

 

Al enkele decennia laten pioniers zien hoe het strategisch in gebruik nemen van ongebruikte ruimte het leven in de stad kan beïnvloeden. Ook in de huidige tijd van grootschalige leegstand en spaarzame bouwbudgetten leiden de optimistische blik en de activistische houding van pioniers tot nieuwe ontwikkelkansen. Maar de wijze waarop pioniersstrategieën steeds meer onderdeel worden van de hedendaagse stadsontwikkeling roept ook kritische vragen op.

In Studio Vacant NL* is een multidisciplinair team met een pioniersmentaliteit aan de slag gegaan met de opgave ‘gebouw zoekt programma’. Twee jaar lang is gewerkt aan nieuwe denk- en werkwijzen voor tijdelijk hergebruik van leegstand. De focus lag niet op het herstellen van de fysieke architectuur, zoals het geval is bij renovatie en herbestemming – relatief trage en kostbare aangelegenheden –, maar op programma’s, interventies en mogelijke eindgebruikers die direct impact hebben op de betekenis van een in onbruik geraakte plek. Dit heeft geresulteerd in uiteenlopende ontwerpstrategieën met als doel het blootleggen van verborgen potenties.

Niet alleen in Studio Vacant NL, maar ook in de hedendaagse stadsplanning wordt ‘ontwerpen in de tussentijd’ als relevant nieuw vakgebied gepositioneerd. Lokale overheden laten de ‘harde’ stadsontwikkeling van sloop-en-nieuwbouw steeds vaker los en omarmen de ‘zachte’ aanpak van organische gebiedsontwikkeling. Op plekken waar mede door de crisis elk marktpotentieel is verdwenen, wordt deze werkwijze veelal toegejuicht. Maar op plekken waar de markt wel (of weer) ontwikkelkansen ziet, leidt het tot discussie.

Sjoerd01

Afstudeerproject Studio Vacant NL: Uitgeverij van de Leegstand, Sjoerd ter Borg?

Het Marine Etablissement op Kattenburg in het centrum van Amsterdam is hiervan een actueel voorbeeld. Na ruim 360 jaar militair gebruik wordt het terrein begin volgend jaar weer toegankelijk voor publiek. De gemeente heeft besloten om dit terrein de komende vijftien jaar onder leiding van projectdirecteur Liesbeth Jansen organische te gaan ontwikkelen. Vastgoedontwikkelaars lijken zich hierdoor buiten spel gezet te voelen en stellen het nut van tijdelijk gebruik ter discussie.

Hoe verhoudt de ‘zachte’ stadsvernieuwing met pioniersmentaliteit zicht ten opzichte van reguliere stadsvernieuwing zoals we die kennen van vóór de crisis? Kan de tegenstrijdigheid tussen het vrije pionieren en het van bovenaf regisseren van stadsvernieuwing worden overbrugd? En zo ja, welke condities zijn nodig om de kwaliteit en experimenteerruimte van pioniers te waarborgen in deze processen?

Martine Zoeteman, Coordinator, Tutor Vacant NL

Studio Vacant NL was een eenmalige masteropleiding (2011-2013) van het Sandberg Instituut in Amsterdam, onder leiding van course directors Erik Rietveld en Ronald Rietveld (RAAAF). 

Amsterdam heeft het goed begrepen: met kunstenaars en andere creatieven kan je goedkoop de leefbaarheid op peil houden en tegelijk de vastgoedprijzen opstuwen. Maar, vraagt gastcorrespondent Roel Griffioen zich af, dienen al die 'creatieve broedplaatsen' niet als dekmantel voor een ouderwets neoliberaal stadsvernieuwingsprogramma?

Hoe de broedplaats een surrogaat voor echte stedelijke ontwikkeling werd

Het ACTA-gebouw in Nieuw-West is omgevormd tot een broedplaats voor creatieve bedrijven. ©Rink Hof/Hollandse Hoogte

Het ACTA-gebouw in Nieuw-West is omgevormd tot een broedplaats voor creatieve bedrijven. ©Rink Hof/Hollandse Hoogte?

Aan de rafelranden en in de achterstandwijken van veel Nederlandse steden verrijzen ‘creatieve broedplaatsen’ en ‘culturele hotspots’ waar kunstenaars en andere ‘creatieven’ hun gang kunnen gaan. Begin dit jaar publiceerde Roel Griffioen een artikel in het Belgische cultuurtijdschrift rekto:verso over de manier waarop de ‘creatieve klasse’ onderdeel is geworden van stedelijke ontwikkeling en de vragen die dit oproept. Zijn casus was Amsterdam Nieuw-West, toneel van ‘de grootste make-over van Europa,’ maar zijn observaties zijn ook op veel andere plekken van toepassing.

Omdat de ‘broedplaats’ hard op weg is een stedelijk cliché te worden, vroeg ik hem of we zijn artikel mochten doorplaatsen op De Correspondent. Dat mocht, en we kregen er de nieuwe inzichten bij die de auteur in het halfjaar sinds de publicatie heeft opgedaan. Het stuk veroorzaakte bij verschijnen namelijk behoorlijk wat discussie, niet alleen in België, maar ook in Nederland. In deze versie gaat de auteur daar met behulp van infocards op in.

In het Amsterdamse stadsdeel Nieuw-West is een ritselende omwenteling gaande. Voor de crisis waren hijskranen, bouwhekken en betonmolens de voorbodes van vooruitgang. Nu zijn het pop-uprestaurants, filmavonden met bier uit microbrouwerijen, moestuinen met ‘vergeten groenten,’ een koffiezaak met meubels van sloophout en duurzame producten, of een T-shirtlijn met prints die moeten appelleren aan het ‘undergroundgevoel’ van de buurt (‘Sleezy Sleeves maakt Slotervaart cool!’).

Let wel: Nieuw-West is nog lang geen Hipsterville en dat zal het waarschijnlijk ook nooit worden. Het superstadsdeel, dat met zijn 144.200 inwoners niet veel kleiner is dan steden als Haarlem en Amersfoort, kampt met grote en diepgewortelde problemen. De werkloosheid is er hoger, het gevoel van onveiligheid groter en de sociale samenhang lager dan binnen de ring. Als Nieuw-West het nieuws haalt, dan gaat het vaak over de zoveelste inbraakgolf of opgerolde wietplantage, de toename van thuisprostitutie of de opkomst van moslimfundamentalisme.

Tot voor kort gold sloop-en-nieuwbouwpolitiek als panacee tegen zulke kwalen. Rond de millenniumwisseling werd in Nieuw-West de grootste stadsvernieuwingsoperatie in de Nederlandse geschiedenis ingezet. Door in te grijpen in de hardware moesten armoede en criminaliteit worden verholpen: buurt voor buurt werden de portiek-etagewoningen uit de jaren vijftig vervangen door aantrekkelijke appartementen voor de commerciële huur- en koopmarkt, om zo andere sociaal-economische groepen te trekken.

Verguld spraken beleidsmakers over Nieuw-West als de grootste bouwplaats van Europa, of zelfs ‘de grootste make-over van Europa.’ Door de crisis daalde de gedroomde toekomst langzamer neer dan gehoopt. Toch groeit Nieuw-West: in 2012 kwamen er tweeduizend zielen bij – een Amsterdams. In buurten die nog wachten op sloop, worden vaste bewoners vervangen door studenten en ‘antikrakers’ met tijdelijke huurcontracten. Leegstaande scholen, kantoren, garages en winkelruimtes worden in een handomdraai omgebouwd tot ‘culturele hotspots’ of ‘broedplaatsen.’ Ook met gemeenschapskunstprojecten en aantrekkelijke woonovereenkomsten met kunstenaars wordt cultuur naar binnen gepompt. In het kielzog daarvan verandert – langzaam – de stedelijke ruimte, het winkelaanbod en de demografie.

Het lijkt er dus op dat de harde aanpak van sloop-en-nieuwbouw is ingewisseld voor ‘zachte’ processen van stadsvernieuwing, met de culturele sector in een sleutelrol. Bestuurders noemen die ontwikkeling liever een organische beweging dan ‘officieel beleid.’ Paulus de Wilt , tot voor kort als portefeuillehouder verantwoordelijk voor onder meer cultuur en stedelijke vernieuwing in Nieuw-West, signaleert een mentaliteitsverandering bij de creatieve sector. Vroeger wilde men per se in de stad zitten, nu ziet men de voordelen van Nieuw-West in: ‘Er is hier ruimte, het is goedkoop en er is nog iets rafeligs. Het is eigenlijk een beetje zoals in Berlijn.’

WOW', de oude HTS in Nieuw-West is omgebouwd tot hostel en er zijn kamers voor pas-afgestudeerde kunstenaars. ©Rink Hof/Hollandse Hoogte

WOW', de oude HTS in Nieuw-West is omgebouwd tot hostel en er zijn kamers voor pas-afgestudeerde kunstenaars. ©Rink Hof/Hollandse Hoogte

Broeden met de buurt

De suggestie dat Nieuw-West is ‘ontdekt’ door de creatieve klasse, verbloemt dat er wel degelijk van bovenaf geregisseerd wordt. Neem het broedplaatsenbeleid dat Amsterdam sinds de eeuwwisseling kent: met elf van die culturele verzamelgebouwen, vrijwel allemaal geopend in de afgelopen vijf jaar, is Nieuw-West koploper. Aanvankelijk richtte dat beleid zich op het centrum en de oude havens eromheen. Het beleid moest waarborgen dat er in de stad genoeg betaalbare ateliers bleven voor kunstenaars en andere ‘creatieven.’

Tegenwoordig worden nieuwe broedplaatsen vooral geopend in de sociaal-economisch zwakke wijken waarmee de centrale stad omgord is, zoals Nieuw-West, Noord en Zuidoost. Ze krijgen steeds meer sociale en economische functies toegedicht. Ze moeten ‘nieuwe impulsen’ geven aan de wijk, bijvoorbeeld ‘door de bewoners van de omliggende woonbuurten bij culturele activiteiten in het gebouw te betrekken.’

Volgens Arwen Schram, projectleider bij Bureau Broedplaatsen, heeft een broedplaats ‘veel sociaal en economisch potentieel. Juist in een wijk met problemen waar op cultureel gebied weinig te halen valt, zoals Nieuw-West, willen we dat niet onbenut laten.’ In sommige broedplaatsen wordt contractueel vastgelegd dat huurders een dagdeel per week ‘voor de buurt’ werken. Dat kan variëren van het vormgeven van een wijklogo tot het maken van een muurschildering. En al levert een broedplaats zelden banen op voor de buurt, toch heeft de creatieve bedrijvigheid volgens Schram ook een economische component: ‘Alleen al omdat de mensen hun broodjes halen bij een bakker in de straat, of hun boodschappen in de buurt doen.’ 

Die economische kijk op het broedplaatsenbeleid is niet nieuw: het was de Amsterdamse kraakbeweging die hem introduceerde. Toen de gemeente eind jaren 1990 enkele spraakmakende kraakpanden sloot, trokken pragmatische krakers aan de bel. Zij wezen de gemeente op het economische belang van vrijplaatsen voor de stad, als plekken waar experiment kan leiden tot innovatie. Als de vrijplaatsen weg zijn, vertrekt het creatieve talent naar het buitenland en verliest Amsterdam haar innovatieve voedingsbodem, zo luidde de redenering. Die utilitaire blik op creativiteit komt in de term ‘broedplaats’ nog heviger naar voren. Het zijn de culturele legbatterijen waarin ideeën worden geproduceerd waarvan wíj (de stad, het bedrijfsleven, de economie) in de toekomst kunnen 

Creatief met Richard Florida

Volgens Jaap Schoufour, hoofd van Bureau Broedplaatsen, is het broedplaatsenbeleid gered door het boek The Rise of the Creative Class van Richard Florida (2002). Juist op het moment dat het college van Burgemeester en Wethouders geen fiducie meer had in verdere investeringen, kwam die stadsmarketingsocioloog met een handzame theorie over hoe de stedelijke economie aangevuurd wordt door de aanwezigheid van de hip, cool, clever en bovenal creative. Florida’s aansporing is kort en bondig: geef ruimte aan creativiteit en zelfs de meest achtergestelde groepen zullen profiteren, omdat de welvaart die wordt gecreëerd, doorsijpelt tot in de onderste regionen van de maatschappelijke piramide. Reaganomics met een sociaal gezicht.

Voor beleidsmakers over de hele wereld zijn Florida’s knip-en-plaktheorieën een soort paradigma geworden, zoals Martha Rosler vaststelt in haar bijtende The Culture Class (2013). Al is Florida’s trickle down-these vaak aangevochten, ze ligt in granieten tafelen gebeiteld op bureaus in de bestuurskamers van het gemeentehuis, de stadsdeelkantoren en de woningbouwcorporaties. Florida heeft een sociaal vernisje gegeven aan het broedplaatsbeleid, omdat hij ‘aantoont’ dat ook de armen en de ‘oncreatieven’ garen spinnen bij de aanwezigheid van culturele kweekkamers in hun buurt.

In het rapport Versterken door verbinden. Kunst- en cultuurbeleid Nieuw-West 2011–2014  staat dat het lokale kunst- en cultuurbeleid zelfs ‘een van de pijlers’ van de stedelijke vernieuwing moet zijn. ‘Kunst- en cultuuractiviteiten’ bevinden zich ‘op het snijvlak van gebiedsontwikkeling, kunst- en cultuureducatie, talentontwikkeling en (cultureel) ondernemerschap.’ Ze behoren tot de ‘voornaamste waardemakende voorzieningen,’ en dragen bij aan de leefbaarheid van wijken, een betere sociaal-economische positie en ‘hogere vastgoedprijzen.’ Dankzij hun ‘creatieve bedrijvigheid’ fungeren kunstenaars als ‘de voorlopers die beoogde doelgroepen [kopers en huurders] aantrekken,’ om een ontwikkelaar op een bijeenkomst over kunst en de woningmarkt te citeren.

'WOW', de oude HTS in Nieuw-West is omgebouwd tot hostel en er zijn kamers voor pas-afgestudeerde kunstenaars. ©Rink Hof/Hollandse Hoogte

'WOW', de oude HTS in Nieuw-West is omgebouwd tot hostel en er zijn kamers voor pas-afgestudeerde kunstenaars. ©Rink Hof/Hollandse Hoogte

De kunstkaravaan

Boukje Cnossen, die vanuit Nieuw-West de interne ecologie van broedplaatsen onderzoekt, heeft moeite met die sterke nadruk op economische groei: ‘Je gaat vermoeden dat dit het zoveelste vehikel van het neoliberalisme is. ‘Flexibiliteit’ en ‘ondernemerschap’ dienen gewoon als discursieve dekmantel voor de verdere afbouw van de kunstensector.’

ulturele actoren draaien gewillig mee in de gentrificatie-industrie. Dat blijkt bijvoorbeeld uit de voorhoedetaal waarmee ontwikkelingen in Nieuw-West ingekaderd worden. De teneur is dat de stad langzaam wordt uitgerold over het niemandsland erbuiten. Het gaat over ‘pionieren,’ of zelfs over een ‘ontdekkingsreis.’ Je proeft het in krantenberichten, die schrijven dat ‘Nieuw-West in opmars is’ en dat ‘studenten, kunstenaars en jonge ondernemers zich niet langer laten belemmeren door de A10.’ Een tentoonstelling met schilderijen in Slotermeer krijgt de naam ‘Go West.’ Georganiseerde fietstochten langs de broedplaatsen heten ‘expedities.’ In ronkende pr-teksten spreekt men over het ‘openen’ van de wijk voor publiek, over de tocht naar de ‘overkant’ of over ‘ontginnen.’

Maar natuurlijk is Nieuw-West geen braakliggend veld of niemandsland. Er wonen mensen. Zo’n 144.200 stuks. Het vertoog is echter met de punt naar buiten vormgegeven, gericht op mensen buiten Nieuw-West en bedoeld om hen te lokken.

Een ingewikkeld geval is het gevierde locatietheaterproject Wijksafari Slotermeer. In mei 2012 werden bezoekers door Marokkaanse jongens achterop de scooter door de wijk gereden, van speellocatie naar speellocatie. Maakster Adelheid Roosen  wilde met het project verschillende werelden met elkaar in contact brengen en dat lijkt, afgaande op de reacties van bezoekers en betrokkenen, goed gelukt.

Geen van de talloze krantenkritieken stelde echter de vraag hoe buurtbewoners het ervaren als er een maand lang, vier speeldagen per week, rond de zeventig ‘bezoekers’ door de buurt zwermen. Omdat de publieke ruimte het decor is, worden zij noodgedwongen veroordeeld tot het figurantendom.

Of je nu een sigaretje rookt bij de tramhalte of in een avocado knijpt bij de groentestal, zodra de karavaan langstrekt, acteer jij ongevraagd mee in de multiculturele mooiweershow van Adelheid Roosen. Jij hoort niet bij de kijkers, maar bij wie bekeken wordt. Zo wordt je ‘andersheid’ nog eens extra benadrukt. Als buurtbewoner kwam dit op mij over als een sociaaldemocratische vorm van aapjes kijken. Slumming, maar dan gezellig.

En zo lijden veel kunstprojecten in Nieuw-West aan wat onderzoeksbureau BAVO ‘culturele therapie’ genoemd heeft: goedbedoelde culturele initiatieven ontnemen het zicht op desastreuze, bureaucratische ontwikkelingen, omdat ze te gefixeerd zijn op het verzachten van de bijeffecten. Kunst wordt dan een palliatief, in plaats van dat ze diepe, structurele problemen voor het voetlicht brengt – zoals het verband tussen stedelijke vernieuwing en bevolkingspolitiek, of het verlies van de publieke ruimte en de opkomst van gated communities in ‘Nieuw Nieuw-West.’

Wat blijft er over van het subversieve potentieel van kunst als de kunstenaars zich schikken naar de status quo? Wordt zo de legitimiteit van de stadsvernieuwingsoperatie niet alleen maar verder bestendigd? Neem de tijdelijke parken die her en der in Nieuw-West zijn ingericht, op lege kavels die al jaren wachten op investeerders. Het meubilair is zo ontworpen dat het in één dag ingeklapt en weggereden kan worden. De gemeente hoeft maar in de vingers te knippen, bijvoorbeeld omdat er een ontwikkelaar gevonden is, en alle interventies zijn weer verdwenen.

Armoede verhuizen met kunstenaars

In de Kolenkitbuurt, vlak tegen de binnenringse stad aan, is de vernieuwingsmachinerie weer op gang gekomen. In de komende jaren worden alle portiekflats gesloopt, op twee na. Het aandeel sociale woningbouw kegelt naar beneden, van boven 90 procent naar rond 50 procent – of in sommige delen zelfs ver daaronder. De ‘oorspronkelijke’ bewoners krijgen voorrang op de markt, maar je hoeft geen wiskundewonder te zijn om te begrijpen dat niet iedereen terug kan. En wat doen de kunstenaars? Ze richten een gratis verhuisdienst op, omdat ze hebben gehoord dat de bewoners die moeten vertrekken opzien tegen de geld- en tijdrovende verhuizing.

Dit voorbeeld demonstreert dat ‘zachte’ stadsvernieuwing niet in de plaats komt van ‘harde’ stadsvernieuwing, maar dat beide onderdeel zijn van dezelfde operatie. De creatieve sector dient als glijmiddel om de tussentijd te veraangenamen, middels ‘sociale’ kunstprojecten en broedplaatsen, maar ook door een homestead- politiek waarbij kunstenaars zich voor een schijntje kunnen vestigen. De huurders met rechten zijn verdrongen, de poort staat wijd open voor tijdelijke huurders met een minimum aan rechten.

Zo is er ook in de Kolenkitbuurt duidelijk ingezet op initiatieven die draaien op kunstenaars. Binnen een straal van 500 meter tel ik in elk geval vijf van dergelijke projecten. Vrijwel zonder uitzondering hebben ze een maatschappelijke taak, in ruil voor een directe subsidie of indirect via een ‘vastgoeddeal.’ In het laatste geval gaat het bijvoorbeeld om een woon-werkproject waarbij kunstenaars voor een schijntje (onder de 100 euro) een woning kunnen huren, op voorwaarde dat ze drie uur per week meedraaien in een van de sociale projecten in de buurt.

Is dit dan welzijnswerk-plus? Terwijl overal in Amsterdam buurthuizen gesloten worden en er hard bezuinigd wordt op sociale functies, fungeren kunstenaars als een soort onderbetaalde buurtwerkers.

Dweilen met de afbraakstaat

Zo proberen veel kunstenaars, ontwerpers, onderzoekers en critici in de ‘creatieve hotspots’ van Nieuw-West voor zichzelf een plek uit te kerven in een overvolle sector, waarin steeds minder te verdelen is. Ze veren van klus naar klus en proberen tijd en ruimte te vinden om niet slechts te produceren, maar ook te reflecteren.

Ze zijn de nouveaux poor – of ‘lumpenfreelancers,’ zoals Hito Steyerl de klasse typeert. Het woord ‘freelance’ is afgeleid van huurling: een ‘free lance’, wiens zwaard niet ter beschikking staat van slechts één heer. Een prachtige metafoor voor deze generatie: verlost van het juk van gedwongen dienstbaarheid aan een almachtige heer, maar daarmee ook verstoken van privileges. Vrij, maar ook gevangen in vriendendiensten, openstaande rekeningen, schijnsuccessen, tijdelijke wooncontracten, social media exposure, merkloze koffie en naderende deadlines.

Mag er van dat ‘gedeterritorialiseerde’ vreemdelingenlegioen wezenlijk engagement verwacht worden? Loyaliteit, engagement en solidariteit blijken zich maar moeilijk te vestigen op de instabiele fundering van proces- en projectmatig werk en lage, onregelmatige inkomsten.

Sommige van de creatieve nomaden hebben wel door dat ze als een economisch instrument worden ingezet, maar nemen dat, murw gebeukt in de eindeloze zoektocht naar geld en ruimte, voor lief. Zo ontstaat er een keten van medeplichtigheid waaruit niet te ontsnappen valt. ‘Vrijwel alle vormen van subsidie zijn afgeschaft, wat kunnen we anders? We worden allemaal gedreven door de nood om goedkoop te wonen,' zegt een kunstenaar, woonachtig in een broedplaats. Een deelnemer van een sociaal woonproject: ‘Er is niemand die heel principieel gaat roepen ‘ik leef liever op straat!’ als je hier bijna voor niets in een huis kan zitten.’

Nieuw-West is zelf één grote broedplaats. Op dat nest wordt de participatiemaatschappij uitgebroed. Gemeenschapskunstenaars, adviseurs, politici en ambtenaren houden gezamenlijk het nest warm. Het woord ‘participatiemaatschappij’ – door de koning gemunt in zijn eerste troonrede en vrijwel terstond tot ‘woord van 2013’ gekroond – is natuurlijk newspeak voor een overheid met een minimum aan verantwoordelijkheden en uitgaven. De constatering van filosoof Jacques Rancière dat participatie vandaag de dag niets anders is dan het opvullen van de gaten die de macht laat vallen, wordt in Nieuw-West onderstreept door de gemeenschappelijke arbeid van de creatieve klasse.

Zonder het goed en wel door te hebben, kruipen wij – ik hoor zelf bij deze groep, en ben zelfs bij enkele hierboven beschreven projecten betrokken geweest – in de rol van ‘de vriendelijke lieden wier hulp altijd kan worden ingeroepen om te dweilen, als de regering zichzelf wenst te ontslaan van haar verantwoordelijkheden,’ om Claire Bishop te parafraseren.

Participeren betekent in de praktijk kritiekloos meewerken aan de afbraak van een welvaartsstaat, die gebaseerd was op gelijkheid en solidariteit. De creatieve klasse, zelf half slaapwandelend, gidst de maatschappij richting een griezelige nachtwakerstaat, waarin de regering haar taken afgeknot heeft tot het aansteken van de straatlantaarns. Of kunnen kunstenaars dat goedkoper doen?

Dit artikel werd geschreven door Roel Griffioen, en kwam tot stand dankzij een onderzoeksbeurs van het Belgische cultuurtijdschrift rekto:verso. Een eerdere versie verscheen in februari dit jaar in dat blad. In deze tweede versie zijn de ‘nalevens’ van het artikel geïncorporeerd, door nieuw verworven inzichten en bedenkingen te verwerken in infocards. De oorspronkelijke tekst is iets ingekort.

Verslag #7

TUSSENTIJD ALS REM

2 extremen in 1 proces

Het is 19 december 2014 en 16 stad.academici vinden hun weg naar Amsterdam Noord voor de laatste module van het eerste jaar Stad.Academie. Bij de Open Coöp krijgt de groep een warm onthaal van Martine Zoeteman, coördinator van Studio Vacant NL, de eerste tijdelijke Masteropleiding en test-afdeling van het Sandberg Instituut. Doel van de dag: de twee opleidingen Studio Vacant NL en Stad.Academie vergelijken curricula en deelnemers passen voor een laatste keer het uniform van de pioniers in nieuwe stadsontwikkeling. Beide opleidingen bereiden scouts voor in een veld van verdorde regelgeving en lege architectuur, maar wat levert het op? Daarnaast is de verbinding met module 4 Tijd(elijkheid) snel gemaakt en biedt de uitwisseling ook de gelegenheid tussentijdse ontwikkeling verder te begrijpen.

M7_pano

rondleiding en presentatie van Liesbeth Jansen op het Marineterrein

Studio Vacant NL heeft immers de sequentiële tijdelijk weten te duiden. Martine haalt in haar presentatie het voorbeeld aan van Mediamatic, een culturele instelling. Mediamatic verplaatst zich continu door de stad en iedere locatie wordt een project van ‘placemaking’ met een eigen productielijn. Deze aanpak is onderscheidend, omdat het voorbij gaat aan de platitudes van tussentijds gebruik. Tijdelijke ontwikkeling kenmerkt zich door een herkenbare, maar zeer beperkt gebruik van bouwmateriaal: de pallet-architectuur. Het gaat hier niet alleen om of het mooi is, maar het uiterlijk bepaalt ook de aantrekkingskracht van een project. M.a.w. een eenzijdige esthetiek trekt ook een eenzijdig publiek aan. Studio Vacant NL wil met de zoektocht naar een nieuwe esthetiek het veld van tussentijdse ontwikkeling voor een breder publiek toegankelijk maken.

Waar Martine spreekt over de strategie, vervolgt Ester van de Wiel, docent Studio Vacant NL, met de toegepast aspecten van de opleiding. Waar zit de speling in de stad? Ook hier gaat het om het actief observeren van de stedelijke ruimte. Een begraafplaats verdraagt meerdere gebruiken, zoals een hondenuitlaatplek of een groen tapijt voor een picknick. Een tweede voorbeeld van een herkenbare plek met speling is de doodlopende straat. Een doodlopende straat bestaat niet, want ook het onbestemde einde is een bestemming, een interstitiële (Aldo Van Eyck) of een heterotopische (Michel Foucault) ruimte.

Het leerdoel van Studio Vacant NL was de ontwikkeling van een gereedschapsset of een uniform, zodat de pionier zijn rol kon innemen. Niet iedereen is geschikt voor de rol van tussentijds ontwikkelaar, want ontwikkelen is goed onderhandelen van voorwaarden. De pioniers van Studio Vacant NL moeten het adaptief vermogen hebben om ook te weten wanneer een rol is uitgespeeld.

M7_outfit

beeld Ester van de Wiel

Na een bezoek aan het Marineterrein, een ommuurde marinebasis, wordt door Liesbeth Jansen gepresenteerd, hoe vanaf januari het terrein op een organische wijze verknoopt moet worden met het stedelijke weefsel van Amsterdam. De projectdirecteur is echter ontevreden met de benaming ‘organisch’. Het roept teveel foute associaties op. Zij spreekt liever van een ‘agile’ ontwikkeling. Hoewel de aanpak doe(l)gericht is, beseft het team de kwetsbaarheid van 15 jaar ontwikkelen zonder eindbeeld. Planning zonder masterplan wordt moeilijk serieus genomen; ook door mariniers en ministers.?

Ondanks de kunde met alternatieve ontwikkelmethodes zoals o.a. de Westergasfabriek en Plug-in-city is er een groot verschil tussen de Westergasfabriek en het Marineterrein. Bij de Westergasfabriek werd tussentijdse ontwikkeling ingezet om een ongewild gebied te ‘ontsluiten’ en met incrementele stappen de stadsontwikkeling op gang te krijgen. Bij het Marineterrein is er geen gebrek aan aandacht en zal ook prima zonder katalysator het gebied worden gevuld met wooncomplexen en werkplekken. Het is de bekende weg van stadsontwikkeling en de tussentijdse ontwikkeling, de uit nood geboren methodiek, staat hier recht tegenover. Tussentijd is voor het Marineterrein geen katalysator, maar een vertraging van het ontwikkelproces. De overheid gunt het gebied tijd om te groeien om een ‘agile’ en doordachte stedenbouw mogelijk te maken.

Sjoerd ter Borg is één van de afstudeerders van Studio Vacant NL. Zijn afstudeerwerk bestond uit een selectie verhalen, geschreven door auteurs om leegstaande ruimte literair aan het licht te brengen. Op het Marineterrein is hij gevraagd zijn narratieve aanpak te verfijnen. Zijn project is gelijktijdig een ontsluiting van het terrein alsook een conservering. Oude luchtfoto’s, waarop het gebied onherkenbaar is, zijn zijn metafoor voor het gesloten karakter van het gebied. Zijn vraag is, hoeveel karakter er verloren gaat bij het openbaar maken van het terrein. Daarom zet hij verhalen in om voor het openen van de poorten de plek en haar eigenschappen vast te leggen. De verhalen zijn naderhand op het internet beschikbaar in de vorm van het geschreven woord, maar ook als interactieve kaarten. Het is nog te vroeg te zeggen, hoe de poëzie van de verhalen de individuele herinneringen van de mariniers weerspiegeld, want zij zitten nog in het rouwproces.

coming soon: hetlandvanbinnendemuren.nl

Presentaties

- Wat zijn de belangrijkste risico’s die de organische ontwikkeling van het gebied onder druk kunnen zetten gedurende de komende vijftien jaar?

- Welke basiscondities zijn vereist om de pioniersfase optimaal te benutten en hoe kan je deze condities waarborgen?

M7_terugtrekken

027E

groep 1, de pioniers: Johan, Swanhilde, Barry, Floor

Het gebied is een verborgen parel en het is inderdaad de geschiedenis, die het uitzonderlijk maakt. De verhalen van Sjoerd zijn een startpunt voor de nieuwe ontwikkeling, omdat zij zowel gedenken alsook een brug slaan tussen geschiedenis en toekomst. Als container van herinneringen gaat het pand 027E als bezoekerscentrum dienen voor oude gebruikers, die daar het bestand kunnen aanvullen of hun eigen verhalen weer kunnen verversen. Voor de nieuwe gebruikers wordt het gebouw een platform voor nieuwe ideeën. Op de bovenste verdieping kan met uitzicht op het terrein geschreven worden aan de toekomst van het Marineterrein.

Erecode

groep 2, de gemeente: Rudolph, Dennis, Eddy, Marcel

De organische ontwikkeling is niet gediend met een structuurvisie, richting dient te worden gegeven met een ambitiedocument. Het historisch kaliber van het terrein is evident, maar de overvloed aan groen en open ruimte zijn ook kwaliteiten en die moeten ook worden bewaakt. Het voorstel is niet te werken met een ruimtelijke mal, maar met een ambitiedocument dat een erecode overbrengt. Voordat er iets ruimtelijk wordt vastgelegd, kan een erecode verschillende eigenschappen aan de ontwikkeling meegeven, zoals wederkerigheid. Deze waarden zorgen zowel voor een cachet op het terrein evenals de verhouding van het Marineterrein met de stad.

M7_erecode

Toch durft deze gemeente zich af te vragen of organisch ontwikkelen wel het maximale haalt uit het gebied. Als één van de weinige plekken in Nederland kan hier nog serieus winst worden gemaakt. Mag een gemeente meerekenen aan mogelijke winstmarges? Winstmarges die de ruimtelijke kwaliteiten ook ergens anders in de stad ten goede zullen komen..

Niks

groep 3, de projectontwikkelaars: Ronald, Marcella, Eva, Nicole, Pascal

Erecode, ja, maar het gebied heeft altijd een luxe positie in de stad genoten. Haar positie zou ook decadent kunnen worden genoemd, omdat in tijden van woningnood en privatisering het Marineterrein door haar muren gevrijwaard was. Deze exclusiviteit is ook nu de grootste kwaliteit. Door het als enclave te behouden kan het terrein voor de elite worden geprogrammeerd, een Schiermonnikoog of Rottumerplaat midden in het centrum van Amsterdam. Het zou ook het vakantiehuis voor Amalia kunnen zijn, of een recovery zone voor de rich and famous met behoud als rescue spot bij calamiteiten? Of helemaal niks. De onthouding van ontwikkeling zorgt immers voor het behoud van de betaalbaarheid van woningen in de omgeving. Met de bescherming van de sociale woningbouw blijft gentrification uit in dit deel van Amsterdam.

M7_niks

Bovendien zal na 10 jaar wachten de druk nog veel hoger zijn. Amsterdam is dan de metropool van de Europese kust en de grond kan alsnog voor een meervoud van de huidige grondprijs worden verkocht.

slotsom

Hoe verhoudt de aanpak van Studio Vacant NL zich tot de ontwikkeling van het Marineterrein? Het is een ontmoeting van twee extreme vormen van stadsontwikkeling: enerzijds de tussentijdse ontwikkeling, ontstaan uit gebrek aan groei. Anderzijds de op sterke groei gestoelde Ruimtelijke Ordening, want wie houdt de lucratieve gronduitgifte, speculatie en bouw van woontorens tegen als de poort van het Marineterrein wordt geopend?

Bijna 7 jaar crisis hebben ons wat geleerd: ben zuinig op kwaliteit. Tussentijdse ontwikkeling heeft er een functie bij, namelijk het vertragen van ontwikkeling om te komen tot een stad met duurzame waarden: De Tussentijd als rem. Misschien is het ook toepasbaar op andere oud-kazerneterreinen? De Tapijnkazerne in Maastricht?