De bevolkingspiramide wordt een bevolkingsurn en met de veranderende samenstelling verandert ook de behoefte aan voorzieningen. Minder kinderen betekent minder behoefte aan klaslokalen, maar het groeiend aantal ouderen leidt niet tot volle seniorencomplexen. Zij moeten zo lang mogelijk thuis blijven. Het ineffectief gebruik van maatschappelijke accommodaties resulteert in inefficient gebruik van financiële middelen, want subsidies vergoeden vastgoedkosten. Het netwerk van structurele voorzieningen moet gaan indikken.

Een synoniem voor indikken is concentreren, het verenigen, samentrekken in of op één punt of plaats of tot één geheel*. Op deze centrale plaats staat vaak nog een oud maatschappelijk centrum: bijvoorbeeld een kerk of klooster. Er ontstaat een win-win-situatie, want steeds meer van deze giganten komen vrij door de ontkerkelijking. Omdat er wel aanpassingen nodig zijn, publiceert de Rijksdienst Cultureel Erfgoed handleidingen voor optimale herbestemmingen. Maar de opgave wordt vooral benaderd vanuit de ‘harde’ kant, het vastgoed. Bovendien lijken successen vooral behaald te zijn met sexy concepten voor de creatieve sector en niet de zorgsector. Niet voor niets heeft de gemeente Sittard-Geleen i.s.m. de rijksbouwmeester de prijsvraag who cares georganiseerd om de ‘harde’ kant van de bouwsector te koppelen aan de zachte wereld van de sociale ondernemers.

De gemeente Sittard-Geleen worstelt met het optimaliseren van de maatschappelijke accommodaties, omdat het vraagt om een intersectorale aanpak tussen economie, ruimte en het sociale domein. Iedere afdeling is gebaat bij het vullen van verloren meters, maar wie trekt nieuw programma aan en wie overziet welke lege plekken hierdoor ontstaan? Wie communiceert met de huidige en de nieuwe gebruikers en organiseert een onderling dialoog om bijvoorbeeld over samenwerking te praten? Wat voor ruimte is nodig om de cohesie te bevorderen, welke aanpassingen zijn nodig en hoe worden ze gefinancierd? Krijgt het gebouw een herkenbare smoel en wie bepaalt dat? En wie voert het gesprek met de buurt voor wie de voorzieningen bedoeld zijn? Kortom deze casus gaat om de specifieke problematiek van multifunctioneel gebruik van een groot monumentaal complex.

Hoe organiseer je optimalisatie? 

De gemeente Sittard-Geleen heeft zicht op het sociaal-maatschappelijk aanbod gekregen door het digitaal in kaart brengen van voorzieningen, bezettingsgraden, gebruikers en kosten inclusief de actuele status. De vervolgstap is naast de harde vastgoed kant ook na te denken over de ‘zachte’ organisatorische kant van optimalisatie op objectniveau. Uitgangspunten zijn onder andere multifunctioneel ruimtegebruik, efficiënte bezetting en beheer en een optimaal voorzieningenniveau. Welke meerwaarde is te halen op plekken waar verschillende organisaties een grote accommodatie gebruiken? Module 6 is een testcase voor een wel heel complex complex: een monumentaal gigantisch kloostergebouw met verschillende bouwdelen, eigenaren, gebruikers en leegstaande delen.

*  http://gtb.inl.nl/iWDB/search?actie=article&wdb=WNT&id=A002931

DE VLOEIBARE STAD

Lezing Floor Milikowski

Nederland is gefixeerd op groei, waardoor er in de landelijke politiek een duidelijk krimpbeleid ontbreekt. Limburg als ontwikkellocatie staat daarom niet hoog op de Haagse agenda, waardoor de ontwikkeling van de Euregio ook achterblijft. Is het lichaam van Nederland te groot en de urgentie te klein om afzonderlijke ledematen te ‘genezen’? Ondanks de potentie van de chemische industrie en de sterke buitenlandse regio’s rondom, werkt het rijk niet mee aan betere verbindingen.

Het bevestigt het vermoeden van onze stadacademici dat het desinteresse in Den Haag wordt verklaard door het vooruitzicht van de verminderde meerwinst. De suggestie een krimplobby naar Den Haag te sturen, raadt Milikowski niet aan. Volgens haar gaat hem om strategische communicatie. Limburg moet aantonen wat de consequentie is van het ontbreken van een krimpbeleid voor heel Nederland. “Ook al bestaat een team uit goede spelers, je wint geen wedstrijd zonder goede veldbezetting.”

Voor het schrijven van artikelen reist Milikowski door heel Nederland, maar geen voorbeeld overtreft de ontwikkeling van Detroit. De stad was het exempel van de krimpende stad, maar is een model voor de wederopstanding. Detroit heeft het voor elkaar gekregen dat leegstand weer wordt gevuld met jonge inwoners en dat door de opkomst van de ICT industrie investeerders zo ver als Singapore grond op kopen. Nederlandse voorbeelden zijn Delfzijl en Emmen. In Delfzijl heeft men strategisch gesloopt. Sloopkosten zijn enorm en een indirect gevolg van krimp. Als er geen goed verhaal is, zal er nooit een rijksfinanciering tegenover worden gesteld. In plaats van een investering in ‘terugbouwen’ heeft Emmen ervoor gekozen 400 miljoen in een nieuw pretpark te steken. Aanvankelijk heerste scepsis, maar door het succes van Emmen Wildlife staat deze aanpak bekend als een gemeenschappelijke visie naar een betere toekomst.

Nieuwe coalities zijn essentieel in dit proces, want door goede samenwerking kunnen besluiten sneller genomen worden. Een voorbeeld hiervoor is Eindhoven. In de jaren ’80 van de vorige eeuw stond Eindhoven op de rand van faillissement, maar door het handelen van 2 sleutelpersonen: de burgemeester en een rector magnificus is de stad uitgegroeid tot een brainport. Belangrijk is dat de gemeenten erkend hebben dat de regio bestaat uit dorpen en de stad; de regio Eindhoven is één netwerk. De onderlinge concurrentie tussen gemeenten is afgenomen door een gemeenschappelijke visie te omarmen en eigenbelang ondergeschikt te maken.

Uit de discussie met stadacademici komt naar voren dat de opleving van Detroit overeenkomt met Maastricht. In Detroit is niet op grote schaal gesloopt en dat het vastgoed bij een herleving kansen biedt voor nieuwe gebruikers. Maastricht was in de jaren ’70 ook te arm om te slopen en deze gebieden zijn in het huidige Maastricht weer ontwikkellocaties geworden. Kortom teveel sloop kan kansen ontnemen. Sloop is een instrument om de stad weer op maat te maken. Echter vraagt een stadacademicus zich af of het succes van Detroit te danken is aan de oude economie die weer op de kar springt. 

Milikowski vat haar betoog samen: door de druk van krimp worden belangen weer vloeibaar. Samenwerking is essentieel om sneller besluiten te nemen en coalities sluiten, want bij de succesverhalen wordt de visie breed gedragen en is het eerder een collectief idee dan een visie. Dit is basis voor gezamenlijke discussie voor bijvoorbeeld een revival van Limburg. Dus gemeenten organiseer het publiek debat met gericht gespreksthema om uw stad vloeibaar te maken.

EEN COMPLEX COMPLEX

opgave

De gemeente Sittard-Geleen heeft het kloostercomplex aan de Leyenbroekerweg tot testobject verklaard. Het klooster ligt in het cluster Leyenbroek en Kollenberg en huisvest al verscheidene voorzieningen waaronder een basisschool, een kapel, het stadslab. Op het terrein ligt ook een buurthuis. De opgave van module 6 is een optimalisatie strategie te bedenken voor het cluster Leyenbroek-Kollenberg met als concentratiepunt het klooster. Maak een afweging tussen: leegstand ter faveure van een hogere bezettingsgraad, cross-overs tussen gebruikers en een duidelijke uitstraling en flexibel ruimtegebruik versus beheersbaarheid.

Het ochtendprogramma bestond uit 3 presentaties. De eerste werd gegeven door Tim van Wanroij en Sven Cimmerman van het Maastricht-LAB. Het Maastricht-LAB is bezig een derde fase voor te bereiden, namelijk een fase waarin de discussie over stadsontwikkeling nog verder wordt verbreed naar een groter publiek. Het is een combinatie van fase 1, waar vooral specialisten hun kennis hebben ingezet en fase 2, waar initiatieven uit de stad werden gestimuleerd. In fase 3 wordt verder kennis gedeeld en activiteiten opgezet, maar wordt ook het broedplaatsenbeleid uitgezet als resultaat van meerdere jaren intersectoraal werken.

Vervolgens voegde Corry de Koster in haar presentatie toe, dat bij ‘indikking’ of de herindeling van programma niet leegstand het grote probleem is maar onderbezetting. Want als een gebouw volledig leegstaat, kan een gemeente het pand afstoten. Bij een halve bezetting is dat niet mogelijk. Soms is juist meer leegstand een oplossing. De doelstelling van het beleid op maatschappelijke accomodaties is vergelijkbaar met de aanpak van het Maastricht-LAB: stel kaders en controleer op haalbaarheid. Het verschil is dat accomodaties nog niet worden gewaardeerd op ontmoetingswaarde.

Een derde perspectief wordt gegeven door de directrice van de basisschool op locatie: Susanne Hannen van basisschool Leyenbroek. Indikken is voor een gemeente een abstracte opgave. Als ook gebruikers aanschuiven in het proces, zal voor hun de uitdaging vooral functioneel zijn. In het geval van het kloostercomplex Leyenbroek is het de uitdaging de ruimten zo aan te passen, dat ze ook geschikt zijn voor de huidige en toekomstige pedagogische visies.

Per groep wordt een voorstel uitgewerkt dat bestaat uit drie fases: programma, organisatie en architectuur.

 

fase 1: programma

  • Welke voorzieningen in (of buiten) het cluster komen in aanmerking?
  • Wie betrek je uit de omgeving bij het vraagstuk?
  • Wat ontbreekt er in de omgeving, wat kun je toevoegen?
  • Hoe trek je nieuwe initiatieven aan van zorg/onderwijs/dienstverlening?

 

fase 2: organisatie

  • Hoe breng je de interne dialoog op gang?
  • Hoe organiseer je collectiviteit?
  • Welke verantwoording is er nodig?
  • Welke rollen zijn nodig om een meerwaarde te krijgen?
  • Welke partijen zijn hiervoor geschikt?

 

fase 3: architectuur

  • Hoe maak je ruimte voor onderlinge verbondenheid?
  • En hoe verbind je het complex met de omgeving qua ontmoeting en ontsluiting?
  • Wie en wat bepaalt de samenhang en uitstraling?
  • Welke aanpassingen zijn hiervoor nodig?

Groep 1

Roel Friesen, Saskia Hendriks, Ruby Willems, Roger Theunissen

complex complex met recht, maar de programmatische versnippering valt mee, want er zijn twee duidelijke polen: zorg en onderwijs.

 

fase 1: programma

  • De school heeft een tekort aan ruimte.
  • In de huidige gebruikersgroep is stadslab vreemde eend in de bijt.

 

fase 2: organisatie

  • Er is geen hiërarchie in de organisatie van gebruikers.
  • Daarom stelt groep 1 voor om een vereniging van Eigenaren of Huurders op te richten.

 

fase 3: architectuur

  • Het pand heeft een gesloten gevel naar de straat.
  • Daarom is de entree onduidelijk. Bovendien lijkt de entree nu op een vluchtroute.
  • Als het buurthuis naar zuilenzaal verhuisd heeft het ook de mogelijkheid activiteiten in de naastgelegen sportzaal aan te bieden.
  • Volgens groep 1 moet de eigenaar investeren in een nieuwe logistieke verdeling.
  • Met een nieuwe ruimtelijke verdeler wordt het complex minder complex. Een centrale ingang vanaf de straat maakt alle gebruikers zichtbaar en realiseert tevens een doorgang naar de binnenplaats. 
  • Vanuit het oogpunt van erfgoed wordt ook geadviseerd de slechte beglazing te verbeteren in het deel dat all rijksmonument is aangewezen. Het Stadslab moet worden verplaatst om het rijksmonument intern te verbeteren en ruimte te schaffen voor een andere diensten zoals logopedie of fysiotherapie.

Groep 2:

Martijn van Bussel, Lars Dorren, Robert Hoogenboom

Ook voor groep 2 moet het pand logistiek aangepakt worden, maar is er volgens hun geen plek voor een nieuwe ingang langs de straat. Zij stellen voor te investeren in een stukje eigen reclame aan de gevel voor een verbeterde zichtbaarheid.

 

fase 1: programma

  • In gesprekken met het Stadslab werd aangegeven dat ze liever naar het centrum vertrekken als ze de kans krijgen. Zij zien zichzelf niet als duurzame partner.
  • Echter stelt de groep voor om kunstenaars te behouden en ze een nieuwe rol te geven. Als ze een pedagogische rol aannemen, is kunst een waardevolle toevoeging aan onderwijs en zorg. In deze rol kan het Stadslab als ingang dienen en is het alleen nodig hun ateliers naar de zolder te verplaatsen.

 

fase 2: organisatie

  • Het kloostercomplex is als massa samengesmolten, maar het ontbreekt aan een totaal concept.
  • Voor een organisatorische versmelting stelt groep 2 voor Sittard-Geleen ook lab op te richten, dat als tussenpartij kan dienen en regie neemt in de herorganisatie van het complex. Zij dragen ook zorg voor een visie. Misschien is het scharen van alle gebruikers onder de naam ‘Leyenbroek’ al voldoende zonder te veel samenwerking op te leggen.

 

fase 3: architectuur

  • Het bestaande lab is dringend toe aan renovatie.
  • De zuilenzaal kan als ontmoetingsplek waardevol zijn, mits deze beter bereikbaar wordt.

Groep 3:

Freek Ingen Housz, Omayra Mingels, Bart Boijens, Jaap Zomerplaag

Het programma van het kloostercomplex is symptomatisch voor de situatie: gebruikers zijn namelijk ook verzuild. Weliswaar hebben partijen vergelijkbare sociale doelstelling maar is dat functioneel geheel niet aan de orde. Kunstenaars en de parochie beschouwen zichzelf als autonome instellingen en voor de ouderen van het WOCO zijn de kinderen te druk om samen op te trekken.

 

fase 1: programma

  • Een eerste stap is de ontzuiling te organiseren naar compatibiliteit om vervolgens coalities te sluiten. Losse programmastukjes kunnen aan een onderwijs- of een zorgcluster worden aangesloten. Op de plek van het Stadslab voorziet groep 3 een algemeen dienstencentrum.

 

fase 2: organisatie

  • Alle gebruikers hebben dienen een maatschappelijk doel. Dit kan een voorwaarde zijn voor alle partners, dus ook het Stadslab. Volgens groep 3 zijn de kunstenaars een grote meerwaarde voor de locatie mits ze hun werk behalve autonoom ook dienstbaar kan zien voor onderwijs of zorg. De basisschool en het kinderdagverblijf huurt nu al pedagogisch ingestelde kunstenaars in. Deze rol kan het Stadslab op zich nemen. 

fase 3: architectuur

  • Het gebouw is georiënteerd op het schoolplein en niet op de straat. Daarom is het voorstel een nieuwe verdeler niet langs de straat te ontwerpen, maar via de binnenplaats.

Bij alle groepen is er een consensus over een fysieke ingreep als nieuwe spil voor vernieuwing. De vervolgstap is het opstellen van een concept, een visie of een verhaal. De vraag wie de auteurs zijn, wie voor saamhorigheid zorgt en wie de kosten draagt blijft onbeantwoord.