DE VROLIJKE* STEDENBOUW

Gebrookerbos: ruimte voor initiatief en identiteit

De Oostelijke mijnstreek ondergaat sinds het begin van de 20e eeuw een constant proces van verandering. Met haar rijkdom in de grond vindt ze aansluiting bij de wereldeconomie en met de financiële groei, breiden de kleine kernen zich uit tot een jonge agglomeratie bewoond door een internationale bevolking. De bliksemsnelle groei wordt gevolgd door een even snelle afbraak. De overheid besluit tot de sluiting van de mijnen en een hele industrie wordt weggesaneerd. De productiestad werd financieel omgebouwd tot een dienstenstad en in één operatie wordt de natuur ‘hersteld’ van productielandschap naar recreatiegebieden en woonwijken, de ruimtelijke en economische transformatie van zwart naar groen. 

Een vervangend verdienmodel is snel geïnstalleerd, maar de aanpassing van de bevolking verloopt veel langzamer. Werkeloosheid blijft een structureel aanwezig en emotioneel heeft de regio zich nooit kunnen herpakken. De nostalgie van het mijnverleden biedt te weinig voor een nieuwe identiteit. Met IBA Parkstad zet de regio in op een ruimtelijk en economische herstel. Bij de transformatie van zwart naar groen is alleen een kleur bijgekomen: grijs. De demografische krimp vraagt opnieuw om een volledig nieuwe aanpak, zowel ruimtelijk, financieel en sociaal.

Nederland heeft decennialang de groei van steden gereguleerd, want de Randstad mocht niet verstopt raken en daar hebben de perifere steden van geprofiteerd. Er waait inmiddels een andere wind door planologisch Nederland, de stad, beter gezegd de metropool is het baken van vooruitgang, het brandpunt van de economische welvaart. De grote stad is het ideaalbeeld en een nieuwe periode van stedelijke ontwikkeling en agglomeratie vorming is aangebroken. Economische welvaart door stedelijke ontwikkeling.

Zoals de naam Parkstad al aangeeft: Parkstad is park en stad, weinig stad. De regio heeft een eigen ontwikkelvisie nodig, wat recentelijk door onze nieuwe Rijksbouwmeester wordt erkend. Voor het Gebrookerbos is in 2012 een integrale visie opgesteld door de Zwarte Hond en onze Stad.Academie-spreker Klaus Overmeyer met Urban Catalyst. 

Wat staat er dan in zo’n alternatieve ontwikkelvisie en wie voert het uit? Hoe maak je stad met minder of zelfs zonder stad?

* Nietzsche stelt dat wanneer er een demon aan je zou verschijnen en je zou openbaren dat alles zich oneindig herhaalt, je eerst wanhopig en bijna gek zou worden, maar daarna, nadat je erin hebt berust, zou leven in de vrolijke wetenschap dat je alles al eens gedaan hebt. Dit is de ultieme gelukzaligheid volgens Nietzsche.

Om tot een antwoord te komen, pleit Nol Reverda in zijn lezing voor Stad.Academie ervoor de voorwaarden van stedelijkheid voor de Parkstad regio te herzien. Reverda is wetenschappelijk directeur van het Limburgse kenniscentrum over de demografische transitie NEIMED. Naar de stelling van Reverda’s leermeester Zijderveld is het relevant een verschil te maken tussen verstedelijking en stedelijkheid. Verstedelijking is het proces van verdichting, stedelijkheid is de toestand van een ruimtelijke omgeving. Het opstellen van een nieuwe stadsvisie voor een krimpende stad is antwoord geven op de vraag: kan stedelijkheid ook bestaan zonder verstedelijking.

In zijn lezing ‘Te veel groen bedreigt de stad’ vertelt Nol Reverda, de ‘krimp goeroe’ volgens een bezoeker, waarom het groeidenken los moet worden gelaten om tot nieuwe stedelijkheid te komen. Meer dan een decennium stokt het inwoneraantal van Heerlen en is de overheid genoodzaakt het krimpthema serieus te nemen, maar toen in 2013 de bevolking met 4 personen is toegenomen, werd de groei gevierd. Krimp is weer taboe waardoor een nieuwe visie weer wordt vertraagd. Heerlen is geen uitzondering. De prognose voor het hele Europese continent is een stagnerend aantal inwoners. De gemeente Heerlen zal ingrijpend anders naar de vluchtelingenproblematiek kunnen kijken, want alleen met immigratie kan het aantal inwoners op peil worden houden. Heerlen zou de vluchtelingen welkom kunnen heten.

Een tweede voorwaarde voor een nieuwe stadsvisie is de verstedelijking van het dorp te belemmeren, want het enige functionerend type dorp in het proces van verstedelijking is het woondorp. De intocht van stedelingen in het dorp leidt volgens Reverda tot een soort vertrutting van het platteland. Stedelingen reizen naar een stad om gebruik te maken van de voorzieningen, maar willen in hun directe woonomgeving vooral rust. Daarmee wordt de stedelijkheid in het dorp ondermijnd.

Een derde voorwaarde ontstaat door de bestudering van de recente ontwikkeling van universiteitscampussen. Een campus toont aan dat stedelijkheid wel degelijk zonder verstedelijking kan bestaan. Een campus ligt per definitie buiten de stad, dus krijgen contextloze plekken door de opkomst van de kenniseconomie de status van ‘the place to be’. De universiteitscampus wordt als een stedelijke omgeving gepositioneerd en trekt bedrijven en voorzieningen aan, waardoor de economie losgetrokken wordt van de verstedelijkte omgeving.

De zoektocht naar nieuwe voorwaarden voor stedelijkheid leidt bij Neimed tot een nieuw taalgebruik. De provocerende titel ‘de Antistad’ een publicatie van Neimed-onderzoeker Maurice Hermans is exemplarisch hiervoor. Een tegendraadse retoriek zoals Antistad nodigt uit ook regelgeving anders te gaan formuleren. Bijvoorbeeld ‘onbestemming’ als status in een omgevingsplan in een krimpende situatie. Reverda pleit ook voor het opstellen van een Agenda Antistad als tegenhanger van de Agenda Stad om aandacht te vestigen op de territoriale ongelijkheid in Nederland. Omdat de Nederlandse overheid jarenlang de bevolkingsspreiding heeft gecultiveerd, heeft het verleggen van het investeringsvermogen naar de stedelijke centra invloed op de demografische neergang.

De rol van stadmakers is het bijdragen aan deze zoektocht. Halverwege de 19e eeuw is de wereld in de ban van de groei door de industrialisatie. In de beginjaren werd het ook ‘het groeiprobleem’ genoemd. Om uit te vinden hoe met groei om te gaan is meer dan honderd jaar nodig geweest. Met de Woningwet en meerdere Ruimtelijke Nota’s is de groei eindelijk getemd. Voor krimp willen we à la minute een oplossing. Laten we hiervoor meer tijd nemen om te proberen, te oefenen en creativiteit de ruimte te geven om ook deze problematiek te temmen.

 

VERSLAG #5, De vloeibare stad

Gebrookerbos: ruimte voor initiatief en identiteit.

Dwars op het iconische plan van IBA-Parkstad ligt zo’n alternatieve stadsvisie: Ontwikkelvisie Gebrookerbos, opgesteld in 2012 door de Zwarte Hond en onze Stad.Academie-spreker Klaus Overmeyer met Urban Catalyst. “De kern van de opgave is niet het vormen van iets nieuws op een lege plek, maar het omvormen van een bestaande plek tot iets nieuws. Het ideale, utopische masterplan is vervangen door een ontwerpstrategie waarin de diverse participanten een sleutelrol vervullen. Het ‘Gebruikerpark’ kan met behulp van de ontwikkelde procescoördinaten door de actoren zelf in beslag genomen worden om vervolgens vorm te geven en te beheren waardoor er economische kringlopen ontstaan. Zo wordt het ‘Gebruikerpark’ naast de aanwezige traditionele, recreatieve functies een ruimte voor occupatie, kennis en ervaring.”

Jos Reinders is één van de uitvoerders van de ontwikkelvisie Gebrookerbos en de eerste spreker van de masterclass. Hij, een ‘social brooker', meent dat krimp zich niet laat bedwingen. Zeker niet vanuit de ruimte. Via het verbeteren van de sociale samenhang wordt ook het stedelijke landschap beïnvloed, daarom ziet hij zijn taak als dat van een oliemannetje, iemand die ervoor zorgt dat stroeve onderhandelingen soepel verlopen. De rol van de overheid voert hierin de bovenhand. Zij geven het tempo aan door opgaven vrij te geven. De overheid verwacht van de burger dat zij de bestuurlijke leegte weer op te vullen, maar volgens Reinders wordt de markt hierin te veel ontzien en moet er teveel van de burger komen.

Reinders omarmt de stelling van de Ontwikkelvisie Gebrokkerbos om van een bestaande plek iets nieuws te maken. Dit proces begint met het kweken van trots met een burgerinitiatief bij omwonenden. Alleen heeft trots als sociale waarde nog geen plek in het economisch model. Om een exploitatie kloppend te krijgen kan je ook werken met besparingen in plaats van opbrengsten. Het paardenstal-project is zo’n voorbeeld waar de sociale waarde evenredig wordt gesteld aan uren van dienstverlening. De paardenstal kan sociale voorzieningen aanbieden en met het behoud worden de sloopkosten van €25K bespaard. De ondernemer zou dit bedrag kunnen aftrekken van de marktwaarde van het vastgoed.

Onze tweede sprekers zijn burgers die een plan bij hebben gemaakt als deel van de Ontwikkelvisie Gebrookerbos. Susanne en Miriam zijn verliefd op het tiny house, een leefstijl van meer leven met minder spullen. Het idee lijkt op het gedachtengoed van Henry Thoreau omschreven in zijn boek ‘Walden’. “Misschien is het een vertrutting maar het kan ook als sensibilisering worden gezien van het vastgoed”. Een tiny house krijgt ook een eigen naam, meestal gekoppeld aan de bewoners zoals Tiny Mir. Maar het tiny house is wel een uitdaging in een krimpende regio omdat er geen nieuwe woningen meer bij mogen komen zonder een woonadres weg te nemen. Alternatieve vorm zou een herbestemming kunnen zijn van een vakantiepark, een tiny house dorp. Wat de tiny houses onderscheidt van de woonwagenkampen en vakantieparken is de ideële geesteshouding: een bewoner van een tiny house staat voor het geloof in duurzaamheid, het ontspullen en het consuminderen.

opgave

‘Samen uit, samen thuis.’

Stedenbouw bestaat uit de planning en coördinatie van initiatieven. De Atlas Gebrookerbos valt binnen deze nieuwe traditie en zet zich af tegen het masterplan. ‘In plaats van maakbaarheid, wat afdwingbaar is, kunnen we beter in termen van haalbaarheid, wat praktisch mogelijk is, gaan denken.’ De bouwstenen die overblijven voor het maken van een stad zijn kleinschalig en individueel gemotiveerd. De vraag is of het dan nog stedenbouw is, als een initiatief zich alleen richt op de haalbaarheid van zijn eigen doelstelling. Enerzijds verlangt Parkstad naar een stedelijk tijdperk met ecologische uitdagingen en nieuwe ideeën over stedelijkheid. Anderzijds draagt de regio ook de last van een krimpende bevolking, groeiende leegstand en een onzelfstandige economie. Het leerdoel van Module #05 Vrolijke Stedenbouw is het samenbrengen van deze initiatieven en het gemeenschappelijk goed.

Misschien zijn de lessen van de module van vorig jaar over Vrieheide - de Stack en de module in Bleijerheide van dit jaar bruikbaar? Ook deze modulen gingen over de bouwstructuur in relatie tot een sociale coördinatie. Het verschil is dat deze module gaat over de minimale maat van vastgoed: tiny housing.

De Tiny Houses Movement is een reactie op onze consumptiemaatschappij. Het is een sociale beweging met een ruimtelijke vertaling. Mensen willen meer spullen, hebben dus meer ruimte nodig en gebruiken daarom meer energie. Toch zijn ‘we’ minder gelukkig. Met het ontwerp van een tiny house herontdekken we wat me minimaal nodig hebben om gelukkig te zijn en de aarde te ontzien. Hoe verhoudt een minimale zelfstandige woning zich tot de vrijkomende lege ruimte in Parkstad?

Ontwerp een tiny house in het Gebrookerbos. Men is vrij om als groepje of als individu de opgave uit te werken, mits voor ieder een unit wordt gepland. De twee beginvragen zijn: wat is mijn werkelijke behoefte (aan ruimte) en waar kan/ wil ik wonen? Is het ontwerp voor een gezin, een ouder paar of een student? Staat de unit in het groen, of sluit het aan op een wijk? Let tijdens de fietstocht op de voorzieningen in de wijk. Een tiny house is doorgaans kleiner dan 46 m2. 

Aan het eind van de masterclass presenteert ieder groepje of individu zijn of jaar ontwerp voor een jury. Beargumenteer jouw stedenbouw met locatiekeuze, regelgeving, infrastructuur en sociale samenstelling. Welke kleine succesjes zijn met tiny houses te behalen? En welk proces is hiervoor aan te raden?

Groep 1

Roger Theunissen, Marie Claire Krell, Roel Friesen

'Tiny concept'

 

Het tiny house is een metafoor voor een romantische visie, een alternatieve leefwijze weg van de lasten van leningen en materialisme. Het tiny house staat voor een klein utopia. Maar het loskoppelen van een tiny house van een stedelijke omgeving maakt het in de praktijk een introvert model. Zonder aanpassing is het tiny house anti-stedelijk.

Daarom introduceert groep 1 het tiny concept. Het tiny concept behoudt de sociale behoefte van gelijkgezindheid in de vorm van idealisme, maar is ruimtelijk in de omgeving ingebed. Het voorstel bestaat uit het toewijzen van 3 locaties: de eerste ligt aan de rand van een woonwijk waar een verbinding is met de groene ruimte. De tweede bevindt zich in een stedelijke omgeving, bijvoorbeeld rondom het leegstaande stadhuis van Hoensbroek met een tijdelijke culturele invulling. De derde locatie is een werkplaats op een bedrijventerrein, waar de tiny houses kunnen worden gebouwd en mogelijk gestald.

De eerste locatie combineert de behoefte van een groene omgeving voor een tiny house en de huidige sloopopgave van de regio. In plaats van woningen te slopen binnen de bebouwde omgeving, worden ze aan de rand van een woonwijk gesloopt. De woondichtheid blijft intact en er ontstaan geen gaten in het bestaande weefsel. Het puin wordt niet getransporteerd, maar gebruikt voor welvingen in het landschap. De sloop is zodoende veel goedkoper. Het tiny house kan gebruik maken van de nog aanwezige publieke infrastructuur (elektriciteit, watertoevoer, riool en wegen) en toch een uitzicht hebben op het landschap van Parkstad.

Als ‘inbouw’ versie is het tiny house een optie voor het leegstaand maatschappelijk vastgoed. Door op kleine schaal stedelijke plekken weer wonen en werken mogelijk te maken kan er nieuw elan ontstaan op deze voorheen sociale aantrekkingspunten. Het project kan als experiment of als kunstproject worden opgestart met een aantal accomodaties voor kunstenaars.

Om de flexibiliteit van de stedenbouw te bevorderen, kunnen tiny houses ook seizoensgebonden worden aangeboden. Daarom is de derde locatie behalve een werkplaats ook een opslag van tiny houses.

Ter aanvulling stelt groep 1 een tiny community voor om het concept in bij de huidige inwoners te integreren. De tiny gemeenschap bestaat uit gebruikers en aanbieders. De aanbieders zijn inwoners die tegen een vergoeding gebruik laten maken van hun toilet, elektriciteit of opslag. De aangesloten adressen maken zich kenbaar met een logo voor gastvrijheid.

Het idee is om tijdelijk wonen of een flexibele stedenbouw mogelijk te maken binnen bestaande regelgeving. De stadsbeschouwing van de gemeente Heerlen komt niet overeen met de beschouwing van de tiny houses. Het beleid is er nu op gericht de overvloed van schaarste te beperken en daarom is het niet mogelijk nieuwe adressen aan te maken. Als er op een informatieavond tachtig geïnteresseerden komen luisteren naar het initiatief van de tiny houses, dan is er behoefte naar. Het zou zonde zijn deze mensen kwijt te raken, terwijl de regio zoveel ruimte heeft. Het heeft een meerwaarde de mensen met een tiny woonwens te behouden dan ze te verliezen door het initiatief tegen te houden.

Groep 2

Robbert Hoogenboom, Martijn Blaas, Ruby Willems, Freek Ingen Housz, Omayra Mingels, Jaap Zomerplaag

'van droom naar realiteit'

Voor groep 2 is het begrip tiny house als een droom met nog te weinig realiteit. Het tiny house is een reset van de huidige samenleving, een belofte voor een gevoel van collectiviteit, waar bewoners elkaar weer steunen. Tiny house bewoners bevrijden zich van de last van veel materiaal bezit en beperken zich tot het minimale. De droom is verleidelijk, maar wringt ook, want deze individuele vrijheid betrekt zich ook alleen op het individuele geluk.

In de dagelijkse realiteit werkt de structuurvisie deze woonvorm tegen, omdat de gemeente de verdunning van de stad tegen wil gaan. Deze beoordeling komt voort uit een kwantitatieve benadering in plaats van een kwalitatieve denkwijze, zodat bouwregelgeving helaas ook vernieuwing tegenhoudt. Het beleid staat niet open voor een ander typen van woonkwaliteit. Bij het vinden van een nieuwe stadsvisie moet een gemeente ook de urban sprawl opnieuw overwegen.

Voor groep 2 is het idee van de tiny house voordelig als de huisjes fysiek aan de stad worden gekoppeld door ze bijvoorbeeld toe te laten op kavels met een bouwbestemming. Omdat de huisjes afgestemd zijn individueel gebruik, zal de behoefte aan gebouwen voor sociale gelegenheden weer toenemen. Buurthuizen worden leenhuizen, omdat de sociale voorzieningen weer nodig zullen zijn. Voor een nieuwe stadsvisie zal ook na moeten worden gedacht over de nieuw soort bewoner en zijn relatie tot de stad. In het geval van een tiny house bewoner zal een nieuw soort sociaal contract nodig zijn om ook de kosten en baten van het samenleven in een samenleving eerlijk te houden.